Het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) biedt perspectief aan beginnende ondernemende bijstandsgerechtigden en een vangnet voor gevestigde zelfstandigen met een tijdelijk financieel probleem, maar met een levensvatbare onderneming. Met ingang van 1 januari 2020 wijzigt het Bbz 2004 op vier onderdelen. De wijzigingen hebben grote gevolgen voor gemeenten: ze dragen meer financieel risico en moeten hun beleid aanpassen.

Hierna wordt ingegaan op één onderdeel namelijk:  Vernieuwing van de financieringssystematiek.

  • De uitkering levensonderhoud (dus niet kapitaalverstrekking) aan gevestigde zelfstandige ondernemers valt per 1 januari 2020 onder de Participatiewet en daarmee ook onder de gebundelde uitkering (BUIG). Met deze bundeling zijn gemeenten nu ook volledig financieel verantwoordelijk geworden voor de Bbz-uitkeringen voor gevestigde zelfstandigen. Bij de raming van de kosten zullen gemeenten rekening moeten houden met de omvang (en ontwikkeling) van deze uitkeringen. Beginnende zelfstandigen zitten al vanaf 2010 in de gebundelde uitkering.
  • Voor de Bbz kapitaalverstrekking geldt dat de gemeente per 1 januari 2020 altijd 75% van het verstrekte krediet (verstrekt na 1-1-2020) aan het Rijk moet voldoen, ongeacht welk deel van de lening de debiteur terugbetaalt. Het terugbetaalritme is 20%, 20%, 15%, 10%, 10%. Als de gemeente meer of minder terugkrijgt, is dit een resultaat voor de gemeente. Dit biedt ook kansen voor de gemeente, met name door selectiviteit bij de verstrekking van leningen, goede begeleiding en coaching van zelfstandigen en een effectief debiteurenbeheer.
  • Normbatenregeling vervalt evenals aanvullende uitkering bij kapitaal/kredietverstrekking.
  • Gemeenten mogen 25% van de baten uit vóór 1 januari 2020 verstrekt bedrijfskapitaal zelf houden. De overige 75% vloeit terug naar het Rijk.
  • 100% voorfinanciering in jaar na verstrekking (eerste jaar dus 2021); geen bevoorschotting meer.
  • Gemeenten kunnen de kosten van levensvatbaarheidsonderzoeken vanaf 2020 niet meer declareren (voorheen 90% van de kosten, alleen voor zover door derden uitgevoerd). De middelen zijn echter toegevoegd aan het gemeentefonds en worden via de algemene uitkering, op basis van de maatstaven, verdeeld over de gemeenten. Gemeenten zullen de verwachte kosten dus moeten opnemen in hun begroting. Dit kan op basis van met het aantal verwachte aanvragen. Gemeenten, die de onderzoeken zelf uitvoeren worden nu niet meer financieel benadeeld. De afweging tussen inbesteden en uitbesteden kan beter worden gemaakt en wellicht kan kritischer gekeken worden naar de kosten voor deze onderzoeken.
  • Per 1 januari 2020 valt de terugvorderingsgrond voor Bbz-uitkeringen en Bbz-bedrijfskredieten onder de Participatiewet. De terugvorderingsverplichting van het college is nu omgezet naar een terugvorderingsbevoegdheid. Daarop moeten gemeenten het terug- en invorderingsbeleid aanpassen. Dat moet gebeurd zijn voor 1 januari 2020.
  • De regeling ‘Administratieve uitvoeringsvoorschriften Bbz 2004’ vervalt en daarmee ook de verplichting voor gemeenten om heronderzoeken, bijvoorbeeld op levensvatbaarheid, te doen. Gemeenten kunnen aansluiten bij het onderzoeksplan in het kader van de Participatiewet. Als dat niet kan, is het verstandig om hierop een aanvulling voor de Bbz schrijven.

Met de nieuwe financieringssystematiek ontstaat voor gemeenten, meer dan voorheen, een direct financieel belang om het Bbz 2004 zo goed en doeltreffend mogelijk uit te voeren. Als gevolg hiervan is de uitvoering waar mogelijk gedereguleerd, wat optimale ruimte creëert voor lokaal beleid. De wijzigingen geven naast financieel risico ook de nodige kansen. Het is aan de gemeente invulling te geven aan lokaal beleid en de kansen te benutten.

Klik hier voor besluit tot wijzigingen (Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004)
Klik hier voor bbz 2004 per 1/1/2020; informatie voor gemeenten
Klik hier voor de checklist ‘Wat moeten en kunnen gemeenten doen’