Gemeenten en onderwijs zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Om die reden in deze editie van Gemeentegoed een artikel over een casus waarbij de uitspraak van het Europese hof leidt tot een verruiming van de onderwijsvrijstelling in de btw. Een verruiming die wellicht ook doorgetrokken kan worden naar andere btw-vrijstellingen in het algemeen belang.

De BTW specialisten van het kantoor Less Grey hebben hierover een artikel geschreven en deze ter beschikking gesteld aan de lezers van EFK Gemeentegoed. Klik hier voor het artikel.

In het HvJ (Het Europese hof van justitie) Brockenhurst College arrest (4 mei 2017) gaat het om de vraag of restaurant- en theaterdiensten die door studenten van het College, binnen de ruimten van de school en tegen betaling worden verstrekt aan anderen dan de studenten, personen die niet het onderwijs afnemen, te beschouwen zijn als “met het onderwijs nauw samenhangende prestaties”? En daarmee vrijgesteld zijn van btw.

Het HvJ geeft drie voorwaarden alvorens een prestatie nauw kan samenhangen met een onderwijsdienst:

  1. Zowel de hoofddienst als de daarmee nauw samenhangende dienst moet worden verricht door een (in de wet genoemde) onderwijsinstelling;
  2. De nauw samenhangende dienst moet onmisbaar of onontbeerlijk (“essential”) zijn voor de vrijgestelde onderwijsdienst; én
  3. De nauw samenhangende dienst mag niet hoofdzakelijk gericht zijn op het verwerven van aanvullende inkomsten in directe mededinging met btw-plichtige (commerciële) ondernemingen.

In de onderliggende casus acht het HvJ het van belang dat de studenten de ruimte waarin het restaurant wordt geëxploiteerd, beschouwen als hun klaslokaal. Daarnaast maakt deze praktijktraining voor de studenten onderdeel uit van het curriculum en zouden zij zonder deze training geen gedegen opleiding krijgen. Het HvJ acht het relevant dat studenten, niet volleerde professionals, de restaurantdiensten verstrekken. Aldus treedt de school niet in concurrentie met btw-plichtige ondernemers. Bovendien vindt het HvJ het van belang dat de school slechts 80% van de kostprijs als vergoeding van haar bezoekers vraagt; zodat de school zich dus niet ten doel stelt om aanvullende inkomsten te verwerven in directe concurrentie met btw-plichtige commerciële instellingen.

Uit deze benadering van het HvJ volgt dat de onderwijsvrijstelling van toepassing is op in het kader van het gevolgde onderwijs verrichte leveringen en diensten (restaurant en theater) aan derden.

Less Grey benadrukt dat het in essentie bij het onderwijs met name om gaat dat door andere hoofd- en nevendiensten, de kwaliteit van de opleiding gewaarborgd is en dat geen verstoring van de mededinging daarbij aan de orde is.

Zij vraagt zich af of de reikwijdte zo ver zal gaan dat ook prestaties van studenten “buiten het klaslokaal” maar binnen het praktijkgedeelte van hun opleiding (stage) aldus als nauw samenhangende met het onderwijs zijn vrijgesteld. Daarnaast is het de vraag of deze uitspraak ook gevolgen kan hebben voor andere vrijstellingen in het algemeen belang waarbij nauw samenhangende prestaties ook zijn vrijgesteld.

Heeft u vragen? Of bent u geïnteresseerd geraakt door dit artikel?
Neem dan gerust contact met ons op.